Column door René Hoogenboom

Is biljarten niet de sport voor de ontevreden perfectionist?

Jarenlang was ik actief in de voetballerij. Maar sinds een jaar of acht heeft biljarten mij in zijn greep. In 1e instantie als kennismaking, met hooguit één keer per week een potje. Maar al snel had het spelletje me te pakken en stond ik steeds vaker achter de keu. En vaker aanwezig zijn in de biljartzaal betekent vaak één ding: het bestuur heeft je in het vizier voor een functie. Vanuit het voetbal weet ik dat een vereniging niet zonder vrijwilligers kan, dus mijn antwoord was volmondig “Ja, ik wil”. En voor ik het wist, was ik nóg vaker in de zaal te vinden. Van huis uit ben ik iemand die graag observeert, nadenkt over wat ik zie, hoor, of juist níet zie of hoor. En als je, zoals ik, met open ogen in de biljartzaal rondkijkt, zie je het meteen: biljarten trekt perfectionisten aan zoals een magneet spijkers aantrekt. Als voetballer kun je een beetje perfectie missen. Maar bij biljarten? Daar geldt de wet van de perfectie en niets anders. 

Altijd net niet goed genoeg.
Waar ik in het voetbal af en toe nog een schouderklopje kreeg voor een doelpunt, krijg je bij biljarten alleen een knikje als elke bal netjes raak is. Bij biljarten draait alles om precisie en discipline, en dat perfectionisme lijkt elk aspect van ons spel (en onszelf) te infiltreren. Terwijl een voetballer tevreden is met een simpele overwinning, legt de biljarter de lat zó hoog dat het bijna absurd wordt. Een serie van 95 caramboles? Applaus, zou je denken. Maar nee, de biljarter moppert dat hij carambole 96 nét miste. Een voetballer die met 5-0 wint gaat echt niet klagen dat het er geen 6 werden, maar de biljarter? Maar wij biljarters slapen slecht door die 96e, die net mis ging. 

De droom van de perfecte beurt.
De ultieme droom van elke biljarter? Een partij in één beurt uitspelen. Stel je het voor: een heel spelletje zonder dat de tegenstander aan bod komt. Maar gelukkig blijft die droom, ook voor de besten, altijd een beetje bedrog. Want als we elke partij in één beurt zouden spelen, dan was biljarten allang geen sport meer geweest. Het zou meer weg hebben van een museumexpositie: stil, indrukwekkend, maar zonder spanning. Wat we écht nodig hebben, is juist die uitdaging, die spanning van de strijd. Zonder dat zou biljarten geen biljarten zijn, maar iets van de categorie ‘mooi, maar doods’. 

Materiaal, alles tiptop.
Bij biljarten gaat het om meer dan een tafel, ballen en een keu. Waar een voetballer gewoon z’n schoenen aantrekt en het veld op loopt, heeft de biljarter eisen: fonkelnieuwe ballen, een laken dat net nieuw is maar wel al ingespeeld, en een tafelkachel die de boel op precies de juiste temperatuur houdt. Geen graadje meer, geen graadje minder, anders is het gedaan met het resultaat. De KNBB bracht zelfs een onderzoek naar buiten dat biljarttafels best iets koeler mogen zijn, zolang ze maar ‘echt droog’ blijven. Maar de gezichten die ik zag toen dat bekend werd... een beetje alsof je een topsommelier vertelt dat zijn Château Margaux net zo lekker smaakt uit een plastic beker.

Perfectie mag wat kosten, het heilige krijt.
En dan het krijt. Wat ooit een simpel blauw kubusje van € 0,50 was, is inmiddels een rond heilig object van wel €15,- geworden. En dat is nog maar het begin, want de échte fijnproever koopt zijn krijt rechtstreeks van een Japanse krijtmeester met een toefje mystiek erbij. Fabrikanten zien ons perfectionisme en spelen er heerlijk op in. Steeds nieuwe ‘innovatieve’ materialen, en wij smullen ervan, tegen een stevige prijs, dat dan wel. Ach, wat is nu € 15,- voor krijt als het bijdraagt aan de perfecte stoot. 

Het talent voor excuses.
Misschien nog wel het mooiste: ons talent voor excuses. Elk verlies heeft zijn eigen zorgvuldig samengestelde repertoire aan verklaringen. Drukke dag gehad, verkeerde schoenen aangetrokken, of, mijn persoonlijke favoriet, een bal die ‘net verkeerd kloste.’ Er is altijd wel iets. Altijd brengen we die excuses met zoveel overtuiging dat zelfs een doorgewinterde scheidsrechter twijfelt of hij wel écht goed heeft opgelet.

Het tenue, haute couture aan de biljarttafel.
En het tenue, dat is ook zo’n prachtig fenomeen. Zodra er een nieuw shirt in beeld komt, is de inspectie messcherp. Te strak, te wijd, niet mijn kleur, véél te lange mouwen, de biljarter keurt z’n kleding alsof het haute couture is. Het shirt wordt met veel zorg en oog voor details aangetrokken en er wordt zelfs gekeken of het kleurt met ons wapen: de biljartkeu.  In andere sporten? Daar houden ze het simpel. Profs in voetbal of rugby hebben zich gewoon te schikken in het tenue van de sponsor. Maar de biljarter? Die wil zijn eigen stempel drukken op elk draadje. 

De tegenstander, de bron van al het kwaad.
Ook je tegenstander is zo’n bron van plezier én ergernis. Want hoewel hij broodnodig ingrediënt is voor een partij, speelt hij vaak nét iets anders dan wij zouden willen. Hij speelt te hard, te verdedigend, te langzaam of, o horror, hij laat nooit wat liggen. Het is nou eenmaal leuker om te spelen tegen iemand die elke carambole netjes klaarlegt voor de volgende stoot. Prachtig om te horen en te zien, alsof wij nooit zélf de rol van tegenstander vertolken.

Contributie, een kwestie van principes.
En dan de contributie. Elk jaar weer voer voor discussie. De een vindt de contributie te hoog, de ander noemt het een koopje. Is € 2,- per week nu echt te veel voor onze geliefde sport? Zeker als je bedenkt dat een uurtje biljarten in een commerciële zaal al snel € 10,- tot € 15,- kost. Maar bij biljarten is contributie niet zomaar een kwestie van betalen; het is een principekwestie. Elk tientje roept vragen op. Geen biljarter die zomaar betaalt, hij wil weten wat hij ervoor terugkrijgt. Want zeg nu zelf, perfectie is ook een kwestie van principes.

Tot slot, de bar.
Tot slot, ons toevluchtsoord: de bar. Je zou zeggen dat die een ontspannen rustpunt vormt tussen de stoten door, maar het aanbod van de bar is altijd nét niet wat het moet zijn. Te beperkt, te duur, niet de juiste snackopties, we vinden altijd wel iets om op aan te merken. Die bar is misschien wel het ultieme doelwit van ons perfectionisme. Want een ontspannen drankje met een knipoog naar de barman? Dat zou zomaar de strakke focus van onze stoten kunnen verstoren.

Conclusie: is perfectie onze gave of juist onze vloek?
Het perfectionisme van de biljarter is zowel onze kracht als onze valkuil. Het maakt ons scherp en gedreven, altijd op zoek naar dat ene stukje perfectie. Maar misschien wordt het tijd dat we onszelf ook eens op de schouder kloppen voor die 95 caramboles, voor het mooie clubhuis, en voor de mensen om ons heen die net zo toegewijd zijn. Want dat perfectionisme is niet alleen de drijfveer achter onze mooiste stoten, maar ook achter onze inzet voor de club, ons oog voor de kleinste details en het wel en wee van de vereniging.

Perfectie is een mooie droom, maar zit het geheim niet juist in de imperfectie? Een glimlach tussen de caramboles door, klappen voor de serie van 95 en natuurlijk een goed glas aan de bar. Uiteindelijk komen we hier allemaal terug voor het plezier, de kameraadschap én de betrokkenheid bij een club die ons nauw aan het hart ligt. En misschien, héél misschien, zouden we met een klein onsje minder perfectionisme nog een stukje lichter biljarten.